Vestibulum vulputate odio sed elit scelerisque ultrices. Donec porttitor odio lacinia pulvinar consequat. Suspendisse quis condimentum nunc. Praesent mauris sem, fermentum eu nisl quis, sagittis finibus ipsum. Sed porta, lacus sit amet suscipit efficitur, leo sem ultricies justo, sed commodo lorem ante vitae quam.
Aanvang: Het oog
De onderling zeer verschillende en a-typische directeuren waren tegendraads en ambitieus (Edy de Wilde, Rudi Fuchs). Conservator Diana Franssen, langer werkzaam in het museum, zag door de tijd heen dat de geschiedenis in het Van Abbe zich herhaalde.
Een nieuwe directeur, Charles Esch, weer een jonge radicaal, bleek ook een geweldige verteller te zijn. Maar haalden in de visie van Franssen regelmatig zaken door elkaar, of bleek onbekend met het werk van zijn voorgangers. Een zaak van geheugen en overdracht van kennis.
Franssen kwam daarom met een plan: laat het archief van het museum dienen als bewijslast. Daarmee begon de bouw van het ‘Living Archive’, om zo de kritiek en discussies binnen het museum te voorzien van feiten en bewijsvoeringen. De tentoonstelling Be(com)ing Dutch was voor dit programma een vuurdoop. Natuurlijk ontwikkelt ook het Living Archive zich schoksgewijs, en lijkt het zich nu in een luwte te bevinden. Het museum is een veilig haven?
Rust is evenwel altijd betrekkelijk.
Wilt u een kunstwerk maken voor ‘Het Oog’?
Een ovale patio in het Van Abbemuseum waar ieder half jaar een nieuw project wordt getoond.
Het Van Abbe is een uitzonderlijk museum.
De rol van de kunst (en de kunstenaar) komt in tentoonstellingen regelmatig naar voren. Het telkens opnieuw bevragen van die rol van die rol is hier de mentaliteit geworden. N.b. in de voorlaatste tentoonstellingen was nuttige kunst het onderwerp. Het Van Abbemuseum neemt in dit discours een sterke, maar vaak geïsoleerde positie in. Het museum zelf wordt ook bekritiseerd.
Daarbij wordt de eigen collectie als argument of zelfs bewijsstuk ingezet.1 Het wachten is op een tegenwerping.2
Dit museum is een mijnheer las ik.3 En de directeur Esche zei tegen mij:
‘het gebouw is helemaal geen museum’.4
… Het doel is niet vragen te beantwoorden, maar te ontkomen, eruit te komen.”
Door de jaren heen is het mijn motto geworden.
3Publicatie
uitgever: Van Abbemuseum / Artimo, 2005.
Het Oog is een binnenplaats waarvan de achterzijde door een gebogen muur is omsloten en de voorzijde uit ruiten bestaat. De museumbezoeker passeert Het Oog door een gang. Aan de andere kant biedt deze uitzicht op de museumvijver en de rivier De Dommel die langs het museum stroomt. Men bevindt zich in het gedeelte van het gebouw, tussen restaurant en museumwinkel, waar geen entreebewijs nodig is.
Esche vertelde dat hij al snel na zijn aantreden als nieuwe directeur, alweer ruim 10 jaar geleden, teleurgesteld raakte in de mogelijkheden die het gebouw bood. Het is vreemd dat de nieuwbouw al bij aanvang te krap bleek, de collectie past er niet in. Ook is het gebouw niet in staat om verschillende vormen van kunst goed in zich op te nemen. Het is ongeschikt om video-installaties in te tonen, ook is de akoestiek slecht. Door de hoge muren zijn delen van de wanden nauwelijks te bereiken. Met name de toren is ronduit een verschrikking. De volumes zijn sowieso vreemd. Zo zijn de zalen van de oudbouw dan misschien wat klein, maar de verhoudingen (hoogte ten opzichte van muurvlakken) kloppen. In de nieuwbouw is dit alles buitenproportioneel, te hoge ruimtes, onmogelijke muurvlakken: design.
Esche zocht een uitvlucht: in plaats van zich te blijven ergeren aan alle onmogelijkheden die het gebouw de gebruikers oplegt, besloot hij de beperkingen ervan niet meer als last maar als een karaktervolle eigenschap te beschouwen. Het gebouw is, bezien vanuit dit standpunt, een overblijfsel. als er van een oude fabriekshal een museum te maken is, moet dat ook met de nieuwbouw van het Van Abbe kunnen.
Ruim drie jaar geleden begonnen, onder zijn leiding, de mensen in het museum aanpassingen en correcties aan het gebouw te maken.
De weerstand die dit opriep bij de architect van de nieuwbouw, Cahen, beschouwdt Esche als instinctief verzet.
5De architectuur van de nieuwbouw was zoals gezegd problematisch en zat de tentoonstellingsmakers flink dwars. Het was met name lastig om de bezoekers door de tentoonstelling te leiden. Er is in het gebouw geen lijn te volgen, de ruimte is een labyrint.
Gezien vanuit de traditie zijn minimaal twee zalen na elkaar nodig om een verhaal te vertellen. De huidige inrichting stimuleert echter juist om door de ruimtes te dwalen. Elke zaal kent dan weer een andere atmosfeer. Conservator Franssen vertelde me dat ze op een goed moment dit verdwalen als een vast gegeven heeft geaccepteerd en de tentoonstellingen daarop is gaan inrichten. Een nieuw tentoonstellings-concept was geboren. Dit vraagt ook van de bezoeker een nieuwe houding. Men moet anders gaan denken en kijken. Non-lineair. In plaats van A-B-C-D, is de route willekeuriger geworden.
De gemankeerde architectuur heeft zo als sleutel gediend voor het maken van nieuwe tentoonstellingsconcepten. Welbeschouwd brengt een gebrek ook een geluk.
6
De ruimte van Het Oog is tegelijk inwendig als uitwendig.
Een oogkas of een uitgestoken oog, een holte in het gebouw.
Het Oog lijkt echter alleen op een oog op de tekentafel of vanuit het vogelperspectief. Voor de onwetende bezoeker is dit onherkenbaar. Het Oog is illustratief voor de blindheid van de architect.
Aan de voorzijde van het museum kan men via een steeg op een plek met uitzicht over De Dommel komen.
Deze steeg loopt over het gebouw tussen de oud- en nieuwbouw, en voert de bezoeker ook langs de opening van Het Oog. De semi-openbare ruimte is op bepaalde tijden toegankelijk. Er staat aan de opgang een bord: ‘Verboden Toegang ma t/m zo vanaf 21:00 u. tot 07.00 u.’
Deze restruimte is een hangplek voor jongeren geworden.
Er wordt een onderzoek verricht naar de beperkingen en condities van Het Oog. Proces, ruimte en tijd zijn bouwstenen voor een instalatie die gedurende zes maanden ter plekke wordt ontwikkelt.
De architectuur van Het Oog accommodeert niet.5 Voor het tonen van tijdelijke projecten lijkt de architectuur van de ruimte erg bepalend en dwingend voor het gebruik.
Feitelijk betreft dit tentoonstellingsplan een omkering, waarbij dus niet de ruimte voor het werk wordt geconditioneerd, maar de bestaande situatie bepalend wordt voor het maken zelf.
In opeenvolgende scènes vindt een uitvoering plaats met de naam Voltaire.6
Dit werk komt nooit af.